Supporters gaan dit seizoen weer met een wat positiever gevoel naar het Goffertstadion, want NEC weet weer wat winnen is. De Nijmegenaren staan bovenaan in de tweede periode en verloren vijf competitiewedstrijden op rij niet. Bovendien hield de ploeg van het trainerstrio Bogers, Gesthuizen en Meijer die vijf wedstrijden ‘de nul’. De verdediging staat, zeggen de kenners. Dat dit onder andere te maken heeft met de terugkeer van Rens van Eijden is een ding dat zeker is, maar ook Mattijs Branderhorst is inmiddels niet meer weg te denken uit de basis van NEC.

We ontmoeten Branderhorst in Bikkels, waar het gezellig druk is. We beginnen wat later dan afgesproken, maar zoals de hoofdpersoon van de dag zegt: “Ik heb alle tijd, want ik ga zo met wat teamgenoten nog een hapje eten in Nijmegen.” Dat typeert meteen de sfeer in de selectie van dit seizoen, zo vertelt Branderhorst. “Vorig seizoen waren we minder close met elkaar en kenden we elkaar dus ook minder goed. Dat zag je terug op het veld. Dat is dit seizoen wel anders. Er wordt nog gekaart en soms gaan spelers nog even in de stad wat eten.”

Branderhorst denkt dat het sterke teamgevoel ook een belangrijke reden is voor de resultaten van de laatste weken. “Dit moet onze periode worden en zo denken we allemaal in deze selectie. We knokken daar ook echt voor. Deze gasten snappen dat allemaal. We houden elkaar allemaal scherp en kunnen allemaal met elkaar door één deur. Sterker nog, ik heb zelfs het gevoel dat we nu een soort sportvrienden zijn.”

‘Wat zeg jij nou?’
Branderhorst begon al rond zijn vijfde levensjaar met keepen. Eerst als invaller bij het elftal van zijn broer en later bij, toen nog, de Fjes. Op zijn vijftiende werd de in Tiel geboren doelman pas gescout door een BVO. “Ik doorliep toen al wel de jeugdelftallen bij de KNVB, maar ik keepte gewoon nog bij Theole.” Het had weinig gescheeld of Branderhorst was vanaf de C-pupillen verder gegaan als speler. “Mijn toenmalige trainster vertelde me dat er een jongen bij de club zou komen die zo goed kon keepen, dat ik maar beter kon gaan voetballen. Zelf dacht ik: wat zeg jij nou? Ik begreep er niets van. Het enige dat ik kon bedenken om te antwoorden was: nou laat hem maar komen, dan zullen we vanzelf wel zien wie beter is.”

Foto’s: Rob Koppers